Eerlijke en oneerlijke ongelijkheid
Mooie scène uit Sesamstraat. Ernie verdeelt een een stuk koek in twee ongelijke stukken en neemt zelf het grootste. Bert: ‘Dat is niet erg beleefd Ernie. Als ik twee stukken koek had zou ik jou het grootste geven en het kleinste stuk voor mezelf houden.’ Ernie: ‘Maar je hebt nou toch het kleinste stuk Bert?’
Eerlijk delen is voor volwassenen een belangrijk begrip, want we houden niet van ongelijkheid. Dat moeten kinderen leren. Maar zo simpel is het niet. Je moet de twee begrippen, (on)eerlijk en (on)gelijkheid uit elkaar houden. Ernie snijdt zelf de stukken in ongelijke delen, maar heel vaak is de ongelijkheid een gegeven en kan niet iedereen evenveel krijgen. Hoe leren kinderen met dat gegeven om te gaan? Uit onderzoek in Amerika, China en Israel blijkt dat ze in dat opzicht een interessante ontwikkeling doormaken, waarbij ze leren dat ‘eerlijk’ niet altijd hetzelfde is als iedereen ‘evenveel’. Ze gaan inzien dat er eerlijke en oneerlijke ongelijkheid bestaat en dat dat samenhangt met de manier waarop die ongelijkheid tot stand is gekomen.
In Chicago werden 500 kinderen nadat ze in een doe-het-zelf afdeling van een Science Museum waren geweest betrokken bij een individueel vraaggesprekje. De kinderen waren verdeeld in twee leeftijdsgroepen: 4-6 en 7-8 jaar. De onderzoeker zei tegen een kind dat hij/zij en een ander kind dat Marc werd genoemd, zo goed bezig waren geweest dat ze een cadeautje kregen, een groot, gekleurd gum. ‘Marc’ was hierbij niet aanwezig. De onderzoeker had drie gummen in zijn hand.
Nadat het kind het gum had gekregen en er eentje voor ‘Marc’ terzijde was gelegd, vroeg de onderzoeker wat hij met nou dat derde gum moest doen. Wilde het kind het hebben of moest hij het maar in de prullenbak gooien. De meeste kinderen van 4-6 wilde het gum hebben, die tussen 7-8 kozen meestal voor weggooien.
In een tweede experiment hadden de kinderen de keuze tussen het overgebleven gum weggooien of aan Marc geven. De jongere kinderen neigden naar weggooien, de oudere aan het geven aan Marc.
Hier was dus te zien dat oudere kinderen niets tegen ongelijkheid op zich hebben. Het andere kind mocht best meer hebben dan zij, jammer om het gum anders weg te gooien. Maar weggooien was wel beter dan (eerste experiment) zelf, zonder dat het andere kind het wist, meer te krijgen. Zoals een van de onderzoekers zegt: ’Oudere kinderen hebben niet zo zeer iets tegen ongelijkheid, als tegen partijdigheid.’ Partijdigheid betekent dat de ongelijkheid op een oneerlijke manier tot stand is gekomen. En vooral als een kind zelf kan beslissen wat er gebeurt, kan het ongelijkheid accepteren.
Kinderen gaan meer lijken op Bert.
Bron: A. Shaw e.a. The Development of Inequity Aversion: Understanding When (and Why) People Give Others the Bigger Piece of the Pie. Psychosociaal Science, 27, 10, 2016)
(Deel II Hoofdstuk Klasgenoten Prosociaal)
Laatste reacties