Kinderen als moreel appèl
Als in de berichtgeving over een ramp – bombardement, hongersnood, omgeslagen vluchtelingenboot – het aantal dodelijke slachtoffers wordt genoemd, wordt vrijwel altijd expliciet vermeld hoeveel kinderen zijn omgekomen. Dat verhoogt kennelijk zowel bij de verslaggevers als luisteraars het gevoel van rampzaligheid. Het leidt tot groter mededogen.
Het is niet voor niets dat hulporganisaties in hun inzamelingsacties ook altijd lijdende kinderen laten zien. Er zijn maar weinig mensen die dan niet worden geraakt, bij wie niet de neiging te willen beschermen, verzorgen en dus te schenken wordt aangesproken.
Het bijzondere daarbij is dat het om anonieme kinderen gaat met wie men geen band heeft. Dat ouders hun kinderen beschermen ervaren we als vanzelfsprekend en er bestaat een grondige afkeer van ouders die hun kinderen mishandelen en misbruiken.
Maar hoe komt het dat de bereidheid onbekende kinderen in nood te willen helpen (nog) groter is dan mensen in nood in het algemeen?
De verklaring vanuit evolutionair perspectief is dat in de vroege menselijke leefgemeenschappen de overleving van kinderen van belang was voor de héle groep, niet alleen voor hun ouders. Iedereen nam de zorg voor kinderen op zich als dat nodig was. Dat zorgde voor het voortbestaan van de groep. In groepen die gebaseerd waren op samenwerking overleefden kinderen vaker dan in groepen waarin rivaliteit de overhand had. Zulke groepen vielen vaker uit elkaar door gebrek aan nageslacht.
Maar, vroeg een Engelse groep psychologen zich af: is een vergelijkbare gunstige invloed, richting prosociaal gedrag ook te zien als het niet om behoeftige kinderen gaat? Zij ontwierpen een veld-experiment om dit nader te onderzoeken.
In een winkelstraat collecteerden twee onderzoekers voor een kankeronderzoek. Op de collectebus zowel als op hun Tshirt stond het logo van een bekende organisatie. De straat werd gekozen omdat het er relatief druk was en er een paar scholen in de buurt waren. Gedurende twaalf dagen werd gecollecteerd tussen drie en vijf uur in de middag. De scholen gingen in het algemeen om half vier uit, zodat er ook enige tijd geen kinderen op straat waren. Afwisselend ging de ene onderzoeker met de bus rond terwijl de andere iedere twee minuten het aantal aanwezige kinderen en volwassenen bijhield, zowel als het weer. Als iets in de bus werd gegooid werd het geslacht van de donor genoteerd en of hij of zij zelf een kind bij zich had.
Uit de gegevens mocht worden geconcludeerd dat hoe meer kinderen in de straat aanwezig waren hoe vaker iemand iets in de collectebus gooide. Hun loutere aanwezigheid verhoogde een prosociale motivatie bij volwassenen om te doneren aan een goed doel dat niet op kinderen was gericht. Het maakte niet uit of de gever man of vrouw was, zelf werd vergezeld door een kind, of het mooi weer was of koud of regende, noch het tijdstip van de middag.
(Bron: Lukas Wolf e.a. The Salience of Children Increases Adult Prosocial Values. Social Psychological and Personality Science online 16 april 2021)
Laatste reacties