Ik denk dat jij denkt
Het kunnen bedenken wat een ander kan weten is een belangrijke basis voor een soepele omgang met elkaar. Je kunt dan je eigen gedrag afstemmen op wat die ander weet. Maar hier blijft het niet bij. Het ligt ingewikkelder, want die ander denkt ook na over wat jij kunt weten. Je moet dus ook bedenken; ‘Ik denk dat hij denkt dat ik weet...’. En zo kun je doorgaan. Het wordt ‘recursief denken’ genoemd, een zich herhalend denken.
( Het heeft wel iets van het Droste-effect waarbij in een plaatje het plaatje verkleind is te zien, en in dat plaatje weer een nog kleiner plaatje enzovoort).
Het is een hoog ontwikkelde manier van denken en er is aardig wat onderzoek gedaan naar wanneer kinderen ertoe in staat zijn. Meestal komt men uit op een leeftijd van negen of tien jaar. Recent echter werden de positieve resultaten gepubliceerd van een experiment met zesjarigen. Het aardige van de opzet was dat de kinderen hun recursieve denken moesten gebruiken om samen te werken bij het bereiken van een doel. Denken in vol bedrijf dus.
De kinderen werden ingedeeld in paren. Er waren vier dozen waarin begeerlijke winegums zaten in de vorm van een beer. Op de dozen stond hoeveel er in zaten: in één zaten er 4, in de andere 2. Om een doos open te laten springen moest elk kind er een balletje in gooien. Ze deden dat apart, de een kon niet zien wat de ander deed.
Op het eerst gezicht natuurlijk simpel. Om de meeste gumberen te krijgen hoefden ze hun balletje maar in het doosje met vier erop te gooien. Maar daar stak de onderzoeker een stokje voor. Hij zei tegen het eerste kind: ‘Ojee, ik heb me vergist, ik heb de vier gumberen in dát doosje gedaan’ en wees daarbij op een doosje met twee erop, ‘in dat doosje met vier erop zitten er maar twee.’
Wat zou het kind doen? Zijn balletje in het aangewezen doosje gooien, omdat daar de meeste gumberen in zaten? Of kon hij bedenken dat het andere kind niks wist van de verandering? Dat hij beter zijn balletje in het doosje met vier erop kon gooien, omdat het andere kind dat zeker zou doen? Dan kregen ze in ieder geval dat doosje open. Ja, ruim 55 procent kon inderdaad zo redeneren en kon bij navraag ook iets zeggen als: ‘Omdat hij denkt dat er daar vier in zitten’.
Het kind ging weg en het tweede kind kwam binnen zonder dat ze elkaar ontmoetten. Bij dit tweede kind werd het ingewikkelder. Hij had via een monitor namelijk meegekeken en gehoord over de vergissing van de onderzoeker. Maar daarna werd de monitor uitgezet, zodat hij niet zag wat zijn maatje ging doen. Voor dit kind kwam er dus een redeneerlus bij. Zou hij kunnen denken: ik weet dat de vier gumberen in dat andere doosje zitten, maar hij denkt dat ik dat niet weet en zal zijn balletje dus wel in het doosje met vier erop hebben gegooid. Dat moet ik dus ook doen’. Inderdaad was 46 procent tot zo’n redenering in staat.
Conclusie van de onderzoekers: veel zesjarigen bleken in staat hun eigen gedrag af te stemmen op wat zij dachten dat de ander kon weten. (Overigens kregen ze na afloop alle gumberen uit alle doosjes)
(Bron: Sebastian Grueneisen e.a. “You Don’t Know I Know...” Children Use Second-Order False-Belief Reasoning for Peer Coordination. Child Development, 86, 1, 287-293, 2015)
(Deel II Hoofdstuk Klasgenoten Waarnemen en weten)
Laatste reacties